Historie van Pijnenburg
Kies hieronder het jaartal waarover u meer wil weten.
1606
Eerste vermelding
De eerste vermelding van ‘Pijnenburg’ vindt men reeds in aktes uit de 12e eeuw waar gerept wordt over veenoorlogen tussen de Bisschoppen van Utrecht en ‘die van Pijnenburg’. De grond bevatte in dit gebied een vruchtbare veenlaag, dat afgegraven werd door de bewoners van Soest om als turf (brandstof) verkocht te worden op de markten van Utrecht en Amersfoort. Het geschil werd beslecht met het verlenen van toestemming door de Bisschop tot het graven van de Pijnenburgergrift voor de turfvaart. Deze bestaat nog steeds en gaat bij Paleis Soestdijk over in de Praamgracht richting de Eem. Ook weet men door de bestudering van oude landkaarten van het gebied waar Pijnenburg genoemd wordt dat het reeds voor 1647 een landgoed geweest moet zijn. Interessant is ook dat het aangrenzende dorp Lage Vuursche lange tijd onderwerp van een diepgaand grensgeschil is geweest tussen de Graven van Holland en de Bisschop van Utrecht totdat in 1534 werd bepaald dat Lage Vuursche tot de Provincie Utrecht behoorde.
1647
Sara de Wael
Het is mogelijk dat vroeger op de plek waar de huidige buitenplaats staat een kasteel heeft gestaan, maar zeker is dat het landgoed Pijnenburg in de 17e eeuw werd verworven door Sara de Wael, de rijke weduwe van Jacob Hinloopen, lakenkoopman, oprichter van de VOC Enkhuizen en schepen van Amsterdam. Zij liet de huidige buitenplaats Pijnenburg in 1647 bouwen door de bekende Amsterdamse architect Philips Vingboons (ong 1607 – 1678). Na haar dood erfden haar beide zoons het huis met de landerijen. Tussentijds heeft het te koop gestaan, dat weten we omdat Constantijn Huygens, als secretaris van Prins Willem III het huis in 1682 bezichtigde voor eventuele aankoop. In 1720 verkocht achterkleindochter Johanna Hinloopen uiteindelijk het huis met de bijbehorende gronden aan Everard van Harscamp, secretaris van de stad Utrecht voor Fl. 4.750,-. Hierna wisselde het vele malen van eigenaar. Op 1 mei 1808 was Jonkheer N.H. Strick van Linschoten eigenaar, maar deze verkocht landgoed in 1820 aan Jacob Markus Rozenik, een paardenhandelaar uit Wageningen, die fortuin had gemaakt door het leveren van paarden aan het leger van Napoleon Bonaparte.
1823
Andries de Wilde
In 1823 verkreeg Andries de Wilde het landgoed. Een welgestelde chirurgijn, die terugkeerde uit Nederlands-Indië en zich met zijn jonge vrouw wilde terugtrekken op het platteland. Hij vestigde zich als ‘plattelands-heelmeester’ in Soest. Andries de Wilde heeft het landgoed verfraaid, lanen laten aanleggen, daglonershuisjes gebouwd, weteringen uitgegraven en boerderijen opgeknapt. In 1835 liet hij onder leiding van architect Erik Frederik Homan het huis uitbouwen tot zijn huidige vorm. Het oude huis werd verkleind en het interieur geheel opnieuw ingedeeld – een tweede grotere vleugel werd aan de voorzijde toegevoegd met een overdekt terras. Aan de achterzijde liet hij een park aanleggen door tuinarchitect Hendrik van Lunteren (1780 – 1848) uit Utrecht. Het leven van Andries de Wilde met zijn gezin op Landgoed Pijnenburg is beschreven door zijn achterkleindochter C. Wisboom Versteegen – Kautzmann onder het pseudoniem Cora Westland in de publicatie ‘De levensroman van Andries de Wilde’ (Wageningen, 1948).
1860
Herman Albrecht Insinger
In 1860 werd een groot deel van Landgoed Pijnenburg per openbare veiling verkocht. Het overgrote deel werd aangekocht door Herman Albrecht Insinger, koopman uit Amsterdam. Na de dood van Andries de Wilde in 1865 kocht Insinger ook nog andere delen van het landgoed van de erfgenamen. Vanaf 1860 tot vandaag is de buitenplaats eigendom van de familie Insinger, zij het dat in de afgelopen decennia grote delen van het in Soest gelegen gedeelte van het landgoed verkocht is aan Natuurmomenten, Fortis en verschillende particulieren.
Herman Albrecht Insinger (1827 – 1911) werd geboren in Amsterdam en groeide daar op in het gezin van zijn oom Albrecht Frederik Insinger vanwege het vroegtijdige overlijden van zijn beide ouders. Zijn oom was lid van de handelsfirma Insinger & Co., wethouder van Amsterdam en lid van de Eerste Kamer der Staten Generaal. Zo kwam Herman Albrecht al vroeg in aanraking met zowel handels- als bestuurderskringen. In 1853 trouwde hij in Amsterdam met zijn nichtje, Johanna Jacoba Wilhemina Insinger. Hij werd lid van de Provinciale Staten van Noord Holland van 1861 – 1867, lid van de Tweede Kamer der Staten Generaal voor de Conservatieve Partij van 1866 – 1871 en directeur van de Amsterdamsche Kanaalmaatschappij. In 1860 kocht hij de buitenplaats en omliggende landerijen van Andries de Wilde. In 1865, na de dood van de Wilde, kocht hij diens nog resterende bezit erbij. Het toen nog jonge gezin gebruikte aanvankelijk de buitenplaats slechts als zomerverblijf vanuit Amsterdam, maar verhuisde er uiteindelijk naar toe voor permanente bewoning.
In 1868 overleed Johanna Jacoba Wilhelmina op 38-jarige leeftijd aan de gevolgen van tuberculose. Van hun zeven kinderen, overleden ook drie zonen tijdens hun leidse studietijd tussen 1879 en 1881 aan de ziekte. Na het overlijden van zijn derde zoon, Willem, verliet Herman Albrecht Insinger de buitenplaats, verbitterd, en vestigde zich tot aan zijn dood in 1911 in Parijs. Het huis werd in zijn afwezigheid bewoond door een huishoudster. Het landgoed werd aanvankelijk nog beheerd door zijn jongste zoon Frederik Insinger maar bleef tussen 1890 en 1910 waarschijnlijk vrijwel onbeheerd.
1879
Jan Herman Insinger
De oudste zoon Jan Herman (1854 – 1918) die ook symptomen van tuberculose vertoonde, vertrok in 1879 naar Egypte in de hoop dat het droge klimaat daar hem zou genezen. Hij is daar gebleven tot zijn dood in 1918 en verwierf door zijn goede contacten met de Egyptische oudheidkundige dienst verschillende collecties bodemvondsten die hij later overdroeg aan het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden, waaronder een zes meter lange papyrus dat nu nog bekend staat als het Papyrus Insinger. Hij trouwde in Caïro met Mariam Mansour Hanna, de dochter van een christelijk Libanese zakenpartner en vestigde zich in Luxor in de buurt van de koningsgraven. Jan Herman liet daar naar eigen ontwerp een imposant kasteel bouwen dat hij Palmenburg noemde, een verwijzing naar Pijnenburg. Dit huis bestaat helaas niet meer. Hij kreeg drie dochters en een zoon. Jan Herman overleed in Luxor in 1918 maar zijn lichaam werd gebalsemd en verscheept naar Pijnenburg. Zijn met hiëroglyfen ingegraveerde graftombe staat op de N.H. Begraafplaats van Lage Vuursche naast de graven van zijn broers.
1911
Edmond Herman Deodatus Insinger
Pas nadat de enige zoon van Jan Herman, Edmond (1892 – 1951) na de dood van zijn grootvader in 1911 het landgoed erfde en het huis ging bewonen, keerde de bedrijvigheid op het landgoed terug.
Edmond liet het huis in 1913 grondig moderniseren onder architectuur van Johan Wilhelm Hanrath. Hij leefde met zijn vrouw, Alexandra Freiin von Uslar Gleichen, zoon Odo en dochter Annelies op de buitenplaats tot aan zijn dood in 1951 en hij legde zich volledig toe op het beheer van het landgoed. Boerderijen en huizen werden gebouwd en opgeknapt, het bos werd verjongd, paden en lanen aangelegd en onderhouden en het contact met de bewoners en pachters hernieuwd. In de oorlogsjaren 1940 – 1945 verleende het huis onderdak aan Nederlandse officieren en joodse onderduikers maar ook aan Duitse militairen en tijdens de bevrijding aan engelse en Canadese officieren. Een van de grotere vertrekken in het huis deed dienst als operatiekamer. Tijdens de Duitse bezetting werden grote delen van het bos gekapt. In 1942 werd Edmond Insinger opgepakt tijdens een gijzelingsactie in opdracht van Seyss Inquart en vastgezet in het kamp Haaren bij Vught. Door een moedig optreden van zijn zoon kwam hij na enkele maanden vrij. Na de oorlog trad Insinger toe tot de Gemeenteraad van Baarn en zette hij zich in om de oorlogsschade aan het landgoed te herstellen.
Edmond Insinger heeft zijn leven gewijd aan het wel en wee van Landgoed Pijnenburg en de bewoners. Op het gedeelte van Pijnenburg in Soest, dat Hees heette, werd met behulp van de familie Insinger in 1909 een school opgericht, ‘de School met den Bijbel’, zodat de kinderen uit de buurt niet de lange weg naar Soest hoefden af te leggen. Na het overlijden van Edmond Insinger in 1951 schonk zijn weduwe de grond aan de school waarna de school als dank de naam ‘de Insingerschool’ aannam.
1956
Jan Herman Odo Insinger
De zoon van Edmond, Odo Insinger (1918 – 2008), en vanaf 1956 eigenaar van de buitenplaats, moest zijn carrière bij de buitenlandse dienst combineren met het beheer van het landgoed door het relatief vroege overlijden van zijn beide ouders. De buitenplaats zelf diende vanaf het overlijden van de oudere mevrouw Insinger van 1956 tot 1968 slechts als vakantiehuis voor zijn gezin. Voor het dagelijks beheer van het landgoed werd een rentmeester aangetrokken.
In 1968, toen het gezin Insinger zich voor langere tijd op de buitenplaats vestigde, werd het huis gemoderniseerd: de kolenkachel maakte plaats voor centrale verwarming, de keuken verhuisde van het souterrain naar de bel-etage. De zuster van Odo, Annelies Insinger, verkocht in 1973 haar aandeel in het landgoed, dat in Soest (Hees) lag.
In 1990 volgde de verkoop van het resterende gedeelte van Hees dat nog bij het landgoed hoorde. Daarmee was het terrein van het landgoed drastisch verkleind. Het politieke tij in de jaren zestig en zeventig was landgoed-eigenaren niet gunstig gezind en dit had zijn weerslag op het beheer. De lasten voor onderhoud en personeel stegen evenals de belastingtarieven, terwijl de inkomsten uit houtproductie en pacht juist daalden. Huurbescherming maakten het verhuren van woningen lastiger. Woningbouw was in die naoorlogse tijd belangrijker dan natuurbeheer.
Toen in de jaren negentig het tij enigszins keerde en bij de overheid het besef post vatte dat samenwerken met particuliere grondeigenaren juist gunstig was voor het landelijk natuurbeheer was Odo Insinger al in de tachtig en had hij het beheer inmiddels overgedragen aan zijn tweede zoon, Per Insinger. Odo Insinger overleed op 16 oktober 2008 op het huis Pijnenburg, het huis waar hij 90 jaar eerder was geboren.
2008
Eerste vermelding
De eerste vermelding van ‘Pijnenburg’ vindt men reeds in aktes uit de 12e eeuw waar gerept wordt over veenoorlogen tussen de Bisschoppen van Utrecht en ‘die van Pijnenburg’. De grond bevatte in dit gebied een vruchtbare veenlaag, dat afgegraven werd door de bewoners van Soest om als turf (brandstof) verkocht te worden op de markten van Utrecht en Amersfoort. Het geschil werd beslecht met het verlenen van toestemming door de Bisschop tot het graven van de Pijnenburgergrift voor de turfvaart. Deze bestaat nog steeds en gaat bij Paleis Soestdijk over in de Praamgracht richting de Eem. Ook weet men door de bestudering van oude landkaarten van het gebied waar Pijnenburg genoemd wordt dat het reeds voor 1647 een landgoed geweest moet zijn. Interessant is ook dat het aangrenzende dorp Lage Vuursche lange tijd onderwerp van een diepgaand grensgeschil is geweest tussen de Graven van Holland en de Bisschop van Utrecht totdat in 1534 werd bepaald dat Lage Vuursche tot de Provincie Utrecht behoorde.
Sara de Wael
Het is mogelijk dat vroeger op de plek waar de huidige buitenplaats staat een kasteel heeft gestaan, maar zeker is dat het landgoed Pijnenburg in de 17e eeuw werd verworven door Sara de Wael, de rijke weduwe van Jacob Hinloopen, lakenkoopman, oprichter van de VOC Enkhuizen en schepen van Amsterdam. Zij liet de huidige buitenplaats Pijnenburg in 1647 bouwen door de bekende Amsterdamse architect Philips Vingboons (ong 1607 – 1678). Na haar dood erfden haar beide zoons het huis met de landerijen. Tussentijds heeft het te koop gestaan, dat weten we omdat Constantijn Huygens, als secretaris van Prins Willem III het huis in 1682 bezichtigde voor eventuele aankoop. In 1720 verkocht achterkleindochter Johanna Hinloopen uiteindelijk het huis met de bijbehorende gronden aan Everard van Harscamp, secretaris van de stad Utrecht voor Fl. 4.750,-. Hierna wisselde het vele malen van eigenaar. Op 1 mei 1808 was Jonkheer N.H. Strick van Linschoten eigenaar, maar deze verkocht landgoed in 1820 aan Jacob Markus Rozenik, een paardenhandelaar uit Wageningen, die fortuin had gemaakt door het leveren van paarden aan het leger van Napoleon Bonaparte.
Andries de Wilde
In 1823 verkreeg Andries de Wilde het landgoed. Een welgestelde chirurgijn, die terugkeerde uit Nederlands-Indië en zich met zijn jonge vrouw wilde terugtrekken op het platteland. Hij vestigde zich als ‘plattelands-heelmeester’ in Soest. Andries de Wilde heeft het landgoed verfraaid, lanen laten aanleggen, daglonershuisjes gebouwd, weteringen uitgegraven en boerderijen opgeknapt. In 1835 liet hij onder leiding van architect Erik Frederik Homan het huis uitbouwen tot zijn huidige vorm. Het oude huis werd verkleind en het interieur geheel opnieuw ingedeeld – een tweede grotere vleugel werd aan de voorzijde toegevoegd met een overdekt terras. Aan de achterzijde liet hij een park aanleggen door tuinarchitect Hendrik van Lunteren (1780 – 1848) uit Utrecht. Het leven van Andries de Wilde met zijn gezin op Landgoed Pijnenburg is beschreven door zijn achterkleindochter C. Wisboom Versteegen – Kautzmann onder het pseudoniem Cora Westland in de publicatie ‘De levensroman van Andries de Wilde’ (Wageningen, 1948).
Herman Albrecht Insinger
In 1860 werd een groot deel van Landgoed Pijnenburg per openbare veiling verkocht. Het overgrote deel werd aangekocht door Herman Albrecht Insinger, koopman uit Amsterdam. Na de dood van Andries de Wilde in 1865 kocht Insinger ook nog andere delen van het landgoed van de erfgenamen. Vanaf 1860 tot vandaag is de buitenplaats eigendom van de familie Insinger, zij het dat in de afgelopen decennia grote delen van het in Soest gelegen gedeelte van het landgoed verkocht is aan Natuurmomenten, Fortis en verschillende particulieren.
Herman Albrecht Insinger (1827 – 1911) werd geboren in Amsterdam en groeide daar op in het gezin van zijn oom Albrecht Frederik Insinger vanwege het vroegtijdige overlijden van zijn beide ouders. Zijn oom was lid van de handelsfirma Insinger & Co., wethouder van Amsterdam en lid van de Eerste Kamer der Staten Generaal. Zo kwam Herman Albrecht al vroeg in aanraking met zowel handels- als bestuurderskringen. In 1853 trouwde hij in Amsterdam met zijn nichtje, Johanna Jacoba Wilhemina Insinger. Hij werd lid van de Provinciale Staten van Noord Holland van 1861 – 1867, lid van de Tweede Kamer der Staten Generaal voor de Conservatieve Partij van 1866 – 1871 en directeur van de Amsterdamsche Kanaalmaatschappij. In 1860 kocht hij de buitenplaats en omliggende landerijen van Andries de Wilde. In 1865, na de dood van de Wilde, kocht hij diens nog resterende bezit erbij. Het toen nog jonge gezin gebruikte aanvankelijk de buitenplaats slechts als zomerverblijf vanuit Amsterdam, maar verhuisde er uiteindelijk naar toe voor permanente bewoning.
In 1868 overleed Johanna Jacoba Wilhelmina op 38-jarige leeftijd aan de gevolgen van tuberculose. Van hun zeven kinderen, overleden ook drie zonen tijdens hun leidse studietijd tussen 1879 en 1881 aan de ziekte. Na het overlijden van zijn derde zoon, Willem, verliet Herman Albrecht Insinger de buitenplaats, verbitterd, en vestigde zich tot aan zijn dood in 1911 in Parijs. Het huis werd in zijn afwezigheid bewoond door een huishoudster. Het landgoed werd aanvankelijk nog beheerd door zijn jongste zoon Frederik Insinger maar bleef tussen 1890 en 1910 waarschijnlijk vrijwel onbeheerd.
Jan Herman Insinger
De oudste zoon Jan Herman (1854 – 1918) die ook symptomen van tuberculose vertoonde, vertrok in 1879 naar Egypte in de hoop dat het droge klimaat daar hem zou genezen. Hij is daar gebleven tot zijn dood in 1918 en verwierf door zijn goede contacten met de Egyptische oudheidkundige dienst verschillende collecties bodemvondsten die hij later overdroeg aan het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden, waaronder een zes meter lange papyrus dat nu nog bekend staat als het Papyrus Insinger. Hij trouwde in Caïro met Mariam Mansour Hanna, de dochter van een christelijk Libanese zakenpartner en vestigde zich in Luxor in de buurt van de koningsgraven. Jan Herman liet daar naar eigen ontwerp een imposant kasteel bouwen dat hij Palmenburg noemde, een verwijzing naar Pijnenburg. Dit huis bestaat helaas niet meer. Hij kreeg drie dochters en een zoon. Jan Herman overleed in Luxor in 1918 maar zijn lichaam werd gebalsemd en verscheept naar Pijnenburg. Zijn met hiëroglyfen gegraveerde graftombe staat op de N.H. Begraafplaats van Lage Vuursche naast de graven van zijn broers.
Edmond Herman Deodatus Insinger
Pas nadat de enige zoon van Jan Herman, Edmond (1892 – 1951) na de dood van zijn grootvader in 1911 het landgoed erfde en het huis ging bewonen, keerde de bedrijvigheid op het landgoed terug.
Edmond liet het huis in 1913 grondig moderniseren onder architectuur van Johan Wilhelm Hanrath. Hij leefde met zijn vrouw, Alexandra Freiin von Uslar Gleichen, zoon Odo en dochter Annelies op de buitenplaats tot aan zijn dood in 1951 en hij legde zich volledig toe op het beheer van het landgoed. Boerderijen en huizen werden gebouwd en opgeknapt, het bos werd verjongd, paden en lanen aangelegd en onderhouden en het contact met de bewoners en pachters hernieuwd. In de oorlogsjaren 1940 – 1945 verleende het huis onderdak aan Nederlandse officieren en joodse onderduikers maar ook aan Duitse militairen en tijdens de bevrijding aan engelse en Canadese officieren. Een van de grotere vertrekken in het huis deed dienst als operatiekamer. Tijdens de Duitse bezetting werden grote delen van het bos gekapt. In 1942 werd Edmond Insinger opgepakt tijdens een gijzelingsactie in opdracht van Seyss Inquart en vastgezet in het kamp Haaren bij Vught. Door een moedig optreden van zijn zoon kwam hij na enkele maanden vrij. Na de oorlog trad Insinger toe tot de Gemeenteraad van Baarn en zette hij zich in om de oorlogsschade aan het landgoed te herstellen.
Edmond Insinger heeft zijn leven gewijd aan het wel en wee van Landgoed Pijnenburg en de bewoners. Op het gedeelte van Pijnenburg in Soest, dat Hees heette, werd met behulp van de familie Insinger in 1909 een school opgericht, ‘de School met den Bijbel’, zodat de kinderen uit de buurt niet de lange weg naar Soest hoefden af te leggen. Na het overlijden van Edmond Insinger in 1951 schonk zijn weduwe de grond aan de school waarna de school als dank de naam ‘de Insingerschool’ aannam.
Jan Herman Odo Insinger
De zoon van Edmond, Odo Insinger (1918 – 2008), en vanaf 1956 eigenaar van de buitenplaats, moest zijn carrière bij de buitenlandse dienst combineren met het beheer van het landgoed door het relatief vroege overlijden van zijn beide ouders. De buitenplaats zelf diende vanaf het overlijden van de oudere mevrouw Insinger van 1956 tot 1968 slechts als vakantiehuis voor zijn gezin. Voor het dagelijks beheer van het landgoed werd een rentmeester aangetrokken.
In 1968, toen het gezin Insinger zich voor langere tijd op de buitenplaats vestigde, werd het huis gemoderniseerd: de kolenkachel maakte plaats voor centrale verwarming, de keuken verhuisde van het souterrain naar de bel-etage. De zuster van Odo, Annelies Insinger, verkocht in 1973 haar aandeel in het landgoed, dat in Soest (Hees) lag.
In 1990 volgde de verkoop van het resterende gedeelte van Hees dat nog bij het landgoed hoorde. Daarmee was het terrein van het landgoed drastisch verkleind. Het politieke tij in de jaren zestig en zeventig was landgoed-eigenaren niet gunstig gezind en dit had zijn weerslag op het beheer. De lasten voor onderhoud en personeel stegen evenals de belastingtarieven, terwijl de inkomsten uit houtproductie en pacht juist daalden. Huurbescherming maakten het verhuren van woningen lastiger. Woningbouw was in die naoorlogse tijd belangrijker dan natuurbeheer.
Toen in de jaren negentig het tij enigszins keerde en bij de overheid het besef post vatte dat samenwerken met particuliere grondeigenaren juist gunstig was voor het landelijk natuurbeheer was Odo Insinger al in de tachtig en had hij het beheer inmiddels overgedragen aan zijn tweede zoon, Per Insinger. Odo Insinger overleed op 16 oktober 2008 op het huis Pijnenburg, het huis waar hij 90 jaar eerder was geboren.